Wat is het lijdend voorwerp en hoe herken je dit in een zin?
Virginie
Bij het ontleden is het lijdend voorwerp degene die, of hetgeen dat, het werkwoord in een zin direct ondergaat. In de zin ‘hij roept de hond’ ondergaat de hond bijvoorbeeld direct de werking van het werkwoord ‘roepen’. Dit zinsdeel hangt in een zin samen met het onderwerp en het gezegde. Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp, alleen wanneer een zin uit een werkwoordelijk gezegde bestaat.
Een lijdend voorwerp is vaak een zelfstandig naamwoord (huis, kind, Mees). Maar het kan ook uit meerdere woorden bestaan (hun oude stripboeken) of een persoonlijk voornaamwoord zijn (mij, je, hem, haar, het, ons, jullie, hen).
Zie deze voorbeelden (met het lijdend voorwerp dikgedrukt):
Met voetbal maakt hij graag een sliding.
Ik wil een nieuwe telefoon kopen.
Haar vriendin sprong een gat in de lucht.
Sem heeft zijn moeder vanochtend gesproken.
Alle mensen hebben vrije tijd nodig.
Welke Netflix-serie kijk jij nu?
Hoe herken je het lijdend voorwerp?
Een zin kan een lijdend voorwerp bevatten, maar dit hoeft niet altijd. Bovendien heeft een zin nooit meer dan één lijdend voorwerp. Je kunt dit zinsdeel vinden door de volgende stappen te zetten.
1. Zoek de persoonsvorm
Door de zin vragend te maken of in een andere (tegenwoordige/verleden) tijd te zetten, vind je de persoonsvorm van de zin.
Vragen / in andere tijd | Persoonsvorm |
---|---|
Ga ik pizza bestellen? | ga |
Ik ging pizza bestellen. | ga |
2. Zoek het onderwerp
Zet vervolgens ‘wie’ of ‘wat’ voor de persoonsvorm om het onderwerp van de zin te vinden.
Wie/wat + persoonsvorm | Onderwerp |
---|---|
Wie gaat een pizza bestellen? | Ik |
3. Zoek het gezegde
Het (werkwoordelijk) gezegde in een zin bestaat uit alle werkwoorden.
Alle werkwoorden | Gezegde |
---|---|
ga + bestellen | ga bestellen |
4. Zet ‘wie’/’wat’ voor het onderwerp en gezegde
Combineer de gevonden zinsdelen, het onderwerp en gezegde, en zet hier ‘wie’ of ‘wat’ voor. Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp.
Wie/wat + onderwerp + gezegde | Lijdend voorwerp |
---|---|
Wat ga ik bestellen? | een pizza |
Naamwoordelijk gezegde
Naast het werkwoordelijk gezegde kan een zin ook een naamwoordelijk gezegde hebben. Bij een naamwoordelijk gezegde staat er altijd een koppelwerkwoord in combinatie met een naamwoordelijk deel. Samen met de rest van de werkwoorden in de zin noem je dit het naamwoordelijk gezegde.
Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
Het is handig om deze werkwoorden uit je hoofd te leren, zodat je bij het zien van deze werkwoorden weet dat je op moet letten voor een naamwoordelijk gezegde.
naamwoordelijk gezegde: koppelwerkwoord + (hulpwerkwoorden)+ naamwoordelijk deel
werkwoordelijk gezegde: zelfstandig werkwoord + (hulpwerkwoorden)+ (lijdend voorwerp)
Het koppelwerkwoord koppelt bij een naamwoordelijk gezegde het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp, het is een eigenschap of kenmerk. Vaak is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld
Bilal is acteur.
Bilal: onderwerp
is + acteur: naamwoordelijk gezegde (acteur: naamwoordelijk deel)
Jessie is grappig.
Jessie: onderwerp
is + grappig: naamwoordelijk gezegde (grappig: naamwoordelijk deel)
Learning vocabulary and definitions on StudyGo is free for everyone. If you want to try out the other packages, there is always a 7 day free trial.