Wat is de persoonsvorm en hoe herken je deze in een zin?

Virginie

De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord, iets wat je kunt doen, zoals lopen, voetballen, kopen, kijken. Hieraan kun je zien in welke tijd een zin staat en of deze in enkelvoud of meervoud staat. Als je een zin wilt ontleden, moet je eerst dit zinsdeel herkennen. Dan kun je daarna ook de andere zinsdelen, zoals het onderwerp en lijdend voorwerp, benoemen.

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te herkennen:

  • Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan
  • Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm
  • Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm

Voorbeelden van een zin vragend maken

vragende zin persoonsvorm
Ik loop in het park.
Ik loop in het park. Loop ik in het park? loop
Sam rent achter de bal aan.
Sam rent achter de bal aan. Rent Sam achter de bal aan? ren

Voorbeelden van een zin in een andere tijd zetten

verleden tijd persoonsvorm
Ik loop in het park.
Ik loop in het park. Ik liep in het park. loop
Sam rent achter de bal aan.
Sam rent achter de bal aan. Sam rende achter de bal aan. ren

Voorbeelden van een zin in enkelvoud/meervoud zetten

enkelvoud/meervoud persoonsvorm
Ik loop in het park.
Ik loop in het park. Wij lopen in het park. loop
Sam rent achter de bal aan.
Sam rent achter de bal aan. Sam en Max rennen achter de bal aan ren

Enkelvoud of meervoud

De persoonsvorm en het onderwerp van een zin zijn nauw met elkaar verbonden. Is het onderwerp van de zin enkelvoud? Dan moet de persoonsvorm ook enkelvoud zijn. Hetzelfde geldt bij een meervoudig onderwerp: is het onderwerp meervoud, dan moet de persoonsvorm dit ook zijn.

  • De moeder wandelt met een kinderwagen. -> het onderwerp (de moeder) en de persoonsvorm (wandelt) zijn allebei enkelvoud
  • De moeders wandelen met een kinderwagen. -> het onderwerp (de moeders) en persoonsvorm (wandelen) zijn allebei meervoud

In welke tijd staat een zin?

Je kunt aan de persoonsvorm zien of een zin in de tegenwoordige, toekomende of verleden tijd staat.

  • Ik zet mijn wekker elke dag. -> tegenwoordige tijd
  • Haar vader speelde vroeger in een band. -> verleden tijd
  • Na de middelbare school zullen veel kinderen gaan studeren. -> toekomende tijd
Main shop CTA

Learning vocabulary and definitions on StudyGo is free for everyone. If you want to try out the other packages, there is always a 7 day free trial.