Wat zijn koppelwerkwoorden en hoe herken je deze in een zin?

Virginie

Een koppelwerkwoord: dat klinkt misschien ingewikkeld. Maar het is eigenlijk simpeler uit te leggen dan je denkt! Kijk maar eens goed naar de naam, die zegt het namelijk al: het is een werkwoord dat het onderwerp van de zin koppelt. En wel aan het naamwoordelijk deel van het gezegde. Er zijn in totaal negen koppelwerkwoorden, die altijd een eigenschap, kenmerk of toestand aan het onderwerp in de zin koppelen. In een zin is het koppelwerkwoord de persoonsvorm, die samen met een bijvoeglijk naamwoord en/of zelfstandig naamwoord een naamwoordelijk gezegde vormt.

Lijst koppelwerkwoorden

zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken
voorkomen

Bekijk hieronder een aantal voorbeelden van koppelwerkwoorden die samen met een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord het naamwoordelijk gezegde vormen. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan; het onderwerp is, wordt, blijft, blijkt, lijkt, schijnt (etc) iets. In onderstaande voorbeelden is dit deel van de zin onderstreept.

Joris is ziek.
Joris is ziek geweest. (is is hier het hulpwerkwoord, geweest het koppelwerkwoord)
Mijn neef is profvoetballer.
De fiets lijkt kapot.
Die laatste roddel bleek bij iedereen al bekend.
Mijn baas blijft een aardige man

Hoe zie je of een werkwoord een koppelwerkwoord is?

In een zin is een werkwoord alleen een koppelwerkwoord als het één van de negen koppelwerkwoorden uit bovenstaande rijtje is. Maar je moet het werkwoord ook kunnen vervangen door een van de andere koppelwerkwoorden.

Voorbeelden

Lilly is een zangeres.

Lilly: onderwerp
is: koppelwerkwoord 
-> want ‘Lilly wordt een zangeres’, ‘Lilly blijft een zangeres’, ‘Lilly blijkt een zangeres’
zangeres: een eigenschap/kenmerk van Lilly

Martijn wordt vader.

Martijn: onderwerp
wordt: koppelwerkwoord
-> want ‘Martijn is vader’, ‘Martijn blijft vader’, ‘Martijn blijkt vader’
vader: een eigenschap/kenmerk van Martijn

Koppelwerkwoorden als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord

In veel zinnen komen koppelwerkwoorden voor, maar het hoeft niet altijd als koppelwerkwoord te zijn gebruikt. Wanneer een van de negen werkwoorden namelijk als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord in de zin staat, is het geen koppelwerkwoord.

Let op: als je zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord gebruikt, is het geen koppelwerkwoord.

Voorbeelden

Zij is gisteren geslaagd voor haar rijexamen. (hulpwerkwoord)
Pepijn lijkt als twee druppels water op zijn broer. (zelfstandig werkwoord)
Ik blijf vandaag lekker thuis van school. (zelfstandig werkwoord)

Wat het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord nu weer is?

Een hulpwerkwoord is letterlijk het ‘hulpje’ van de zin. Het geeft zelf geen handeling aan, zoals een zelfstandig werkwoord wél doet. Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan, of helemaal geen. Zelfstandige werkwoorden geven aan wat er wordt gedaan, het verwijst naar een handeling. Je kunt het doen. Per zin is er maar één zelfstandig werkwoord. Zijn er meer werkwoorden? Dan is het meestal die aan het eind van de zin. Zie bijvoorbeeld deze zinnen:

Ik fiets naar huis. -> geen hulpwerkwoord, alleen een zelfstandig werkwoord (fiets)
Ik ben naar huis gefietst-> ‘ben’ hulpwerkwoord, ‘gefietst’ zelfstandig werkwoord
Zij heeft gisteren een film gekeken-> ‘heeft’ hulpwerkwoord, ‘gekeken’ zelfstandig werkwoord
Zij heeft altijd al veel willen reizen. -> ‘heeft’ en ‘willen’ hulpwerkwoorden, ‘reizen’ zelfstandig werkwoord

Main shop CTA

Learning vocabulary and definitions on StudyGo is free for everyone. If you want to try out the other packages, there is always a 7 day free trial.